Het leuke aan huizen kijken vind ik naast het huis, ook het kijkje wat je opdoet in andermans leven. Het huis dat we gingen bekijken lag boven op een berg en toen we aankwamen was het mistig zodat we amper een huis konden onderscheiden. Eenmaal uit de auto was het koud en nat, we werden verwelkomd door het geblaf van een roedel honden die nogal op elkaar leken maar niet tot een bepaald ras toebehoorden. Er kwam een man op het geblaf van de honden uit een schuur aangelopen of was het meer aan geschuifeld. Elke stap die hij zette was behoedzaam, bijna voorzichtig. Misschien was hij bang was dat hij uit zou glijden, wat op zich zou kunnen. De grond was modderig en het paadje waarover hij liep was smal en steil. Hij was lang en slank en zijn schouders leek hij achter zich aan te slepen. Ik schatte hem een jaar of vijfenzestig, zijn haren waren nat of vet en lagen als kleffe dropveters op zijn hoofd. Zijn gezicht had een rode-paarse gloed en zag eruit of hij net een enorme inspanning geleverd had. Hij bleek de eigenaar van het huis wat we gingen bezoeken. We gaven hem een hand maar ik kon niet goed verstaan wat hij zei, ik dacht dat ik in ieder geval een Engels accent te horen. Ook al was het mistig en fris daarboven op de berg, de man zweette behoorlijk. Misschien van het hakken van houtblokken of andere zware arbeid die hij in de schuur had verricht, veronderstelde ik. Hij wilde ons eigenlijk direct voorgaan naar de schuur maar de makelaar schudde met zijn vinger van nee en had een andere volgorde in gedachten.
‘Zullen we eerst kennismaken met uw vrouw’, stelde hij voor. De man knikte slechts als een reactie. En zo liepen we achterelkaar over een klein paadje naar de woning. De vrouw was blond en invalide. Over haar gezicht hing eenzelfde paarse gloed en ze had een neus als een slecht gehaakte eierwarmer. De invaliditeit bleek de reden te zijn om te verhuizen. Ze was uitgegleden in de douche en kon sindsdien niet goed meer lopen. Ze vertelden glunderend dat ze het reuze naar hun zin daar boven op die berg. Ze kon de rest van het huis niet meer bereiken dat met af-en opstapjes aan elkaar zat gebakken en alles vond nu plaats in de keuken. Het was de reden dat je vanuit de douche de oven kon openen. Nadat we het huis hadden bekeken dat kil en vochtig was als buiten, gingen we naar de schuur. In het schemerige licht dat slechts door een enkele raam naar binnendrong zagen we een grote bruine ketel van ongeveer twee en een halve meter hoog en zeker drie meter doorsnee, er stond een houten ladder tegen aan en aan de buitenkant zat een kraan. ‘Dit is ffecht ffaan fftastisch’ zei de man. Hij pakte een limonadefles, draaide het kraantje open en liet de fles vollopen met een roze-bruin achtige vloeistof, het leek het meest op oud geronnen bloed verdund met water. ‘Fffatt ffduizenden flliters ffwijn in. Fheel fflekkerrr, ffproeven.’ We liepen terug naar de keuken waar de wijn in limonadeglazen werd ingeschonken, vol tot aan het randje. ‘De kinderen ook?’ vroeg de vrouw. ‘Nee, de kinderen drinken geen wijn,’ zei ik. De man sloeg het de inhoud van het glas in een teug achterover, de makelaar bedankte. Henri pakte zijn glas en nam een flinke teug, waarop zijn hele lijf even samentrok. Een betere waarschuwing had ik niet kunnen hebben, ik liet de vloeistof even tegen mijn lippen aan leunen. Wijn? An-me-hoela! Whisky!! We wisten niet hoe snel we weg moesten komen uit de deprimerende omgeving. Als we In Spanje aankomen na een autorit van vijfentwintighonderdkilometer in ons standaardcafé neerstrijken, worden we gelijk door een vrouw in het Nederlands. Ze vertelt dat ze samen met haar vriend op zoek is naar een huis in Spanje. Ondertussen komt een man moeizaam de bar uitgestrompeld. ‘Door mijn rug gegaan. Rot auto. Te lange rit’, moppert hij. Wij mompelen wat meelevende woorden en wisselen vervolgens wat wetenswaardigheden uit. ‘Heb je veel aan het huis moeten doen, vraagt de man die in een rare hoek blijft staan en ons verwachtingsvol aankijkt. Ik denk aan dak, de muren met plastic tegen de regen. ‘Ach’, hoor ik mijn man zeggen., wat een behoorlijk understatement is, ‘viel wel mee.’ Ondertussen dwalen mijn gedachten af naar een aantal jaren terug in de tijd, toen we zelf op huizenjacht waren. Het was winter, net na de Kerst en troffen in een ijzig koud café onze eerste makelaar. Een Engelse dame met krullen in de kleur van stoeptegels die mistroostig op haar schouder hingen. Haar benen hadden iets weg van een verkeerde grap en leken eerder een zeeman toe te behoren, die ze in serieuze veterschoenen had gestoken. Daarboven droeg ze een rok die de vorm had van een tipi. Ze had een Spaanse makelaar bij zich die niks zei en alleen maar nors keek en ons duidelijk liet merken dat dat onze schuld was. Waarschijnlijk had hij andere plannen gehad, zo tussen Kerst en Oudjaar, wat ik me bijzonder goed voor kon stellen. Misschien was het omdat hij bij een eventuele verkoop de courtage moest delen met de Engelse dame. Zij zouden ons voorgaan. De man zat achter het stuur en racete zo hard door een bochtig landschap van olijfbomen dat ik me af en toe vast moest houden aan het dashboard. Je zou kunnen zeggen dat hij ons van zich af schudden. We jakkerden heuvels op en af. ‘Hoe gaat het’, vroeg ik aan de kinderen op de achterbank die steeds stiller waren geworden. Het lukte me zelf niet meer om achterom te kijken. Hun antwoord kwam even later in een vloedgolf van braaksel met stukjes chorizo dat zo tegen de luidspreker van de auto aan ketste. Gelukkig minderde op dat moment de auto voor ons vaart en sloegen we af naar een weg waar ik in de verte het huis herkende dat op een van onze papieren stond. Ik ben soms best wel jaloers op die mensen die altijd voorbereid lijken te zijn op alles wat hun overkomt. Natuurlijk had ik geen doekjes bij me, wc papier of een keukenrol. Dus toen we uitgestapt waren poetste ik de kinderen schoon met een stapel oude wegenkaarten die ik nog ergens in het dashbordkastje vond. ‘Nou jongens, we zijn er. Dit huis heeft een zwembad. Dit vinden jullie vast leuk’, riep ik enthousiast tegen de twee bleke snoetjes, een poging om de dolle rit snel te vergeten. Het huis was opgetrokken uit natuurstenen en lag aan de rand van een dorp. Het was niet groot, het enige wat ons aangetrokken had was misschien wel het zwembad in de tuin. Op de foto’s had alles er even mooi uitgezien. Nu lagen er grote hopen bladeren op een verwaarloosd stuk grond. Het water in het zwembad was mosgroen. Onkruid stond tot kniehoogte op een onherkenbaar pad. Toen we bij het zwembad kwamen, begonnen de kinderen te huilen. In de hoek dreef een dode zwarte kat met een wit befje. Toen kwam ik weer in het heden en nu, keek naar de man die grauw zag en die hoopte dat alles mee zou vallen. |
AuteurIngrid Vermulst is schrijfster en eigenaar van Kookstudio Koken bij mijn Tante. In 2016 publiceerde ze haar debuutroman 'Roze bikini.' Ze schrijft over alledaagse dingen in het leven die ze onderweg tegenkomt. Met humor houdt ze je een spiegel voor en neemt ze je mee op avontuur. Mensen, oude en nieuwe verhalen lopen als een rode draad door haar belevenissen. In het voorjaar van 2018 gaat ze opnieuw met de motor naar Andalusië, ditmaal om een reisboek te schrijven zoals ze zelf ooit had willen lezen. ArchievenCategorieĆ«n |